Overtuigende beleidsstukken schrijven
Overtuigende beleidsstukken zijn bondig en weten met gedegen argumenten te overtuigen. Je geeft op basis van onderzoek en expertise een goed gefundeerd advies. Hier vind je tips om een helder gestructureerd beleidsstuk op te zetten, dat zich kenmerkt door een helder en krachtig taalgebruik. Zo trek je beslissers over de streep.
A. De opbouw van je beleidsstuk
1. Samenvatting
Beschrijf in een half A4-tje probleem, advies en onderbouwing.
2. Wat is het probleem?
Waardoor is dit ontstaan? Moeten oplossingen aan randvoorwaarden voldoen?
3. Overzicht oplossingen
Werk alle mogelijke oplossingen uit en formuleer per oplossing heldere argumenten: voor én tegen. Zorg voor een herkenbare opmaak.
4. Conclusie / aanbevelingen
Beschrijf -goed onderbouwd- jouw advies.
5. Bijlagen
Eventuele achtergrondinformatie.
B. Voordat je je beleidsstuk schrijft
1. Bepaal probleemstelling, doel en doelgroep.
2. Bepaal de structuur
Behandel per alinea of subparagraaf één onderwerp of onderdeel. Orden alle punten die je wilt behandelen volgens een vaste structuur. Krijg je een overzichtelijke ‘inhoudsopgave’? Dan kun je gaan schrijven. Is dat niet het geval? Schuif dan tot alles een logische plek heeft!
3. Opmaak
Zorg voor een consequente, heldere opmaak. Gebruik titels, koppen en tussenkopjes die duidelijk de lading dekken.
7 schrijftips voor overtuigende beleidsstukken
1. Houd het kort
Maak snel duidelijk waar het om draait en wees bondig in je uitleg. Hoe korter de tekst, hoe groter de kans dat het (helemaal) wordt gelezen.
2. Schrijf korte zinnen
Wissel die af met wat langere zinnen. Zo komt er vaart in een tekst. Bij lange zinnen met veel leestekens raak je lezers kwijt. Vervang een komma of ‘en’ eens door een punt.
3. Schrijf actief
Vermijd lijdende zinnen, zoals: ‘…zou een oplossing kunnen bieden.’ ‘…biedt een oplossing’ leest makkelijker en is veel overtuigender. Vermijd de hulpwerkwoorden kunnen, worden en zullen.
4. Schrijf in spreektaal
Voer een gesprek op papier. Vermijd ouderwetse woorden als welke, dientengevolge, daaromtrent en alsmede.
5. Pas je taalgebruik aan op de doelgroep
Weet je doelgroep precies waar je het over hebt? Dan kun je vaktermen en afkortingen gebruiken. Is dat niet het geval of weet je het niet zeker? Houd het dan simpel.
6. Geef voorbeelden
Door voorbeelden te geven, versterk je het beeld dat je wilt schetsen.
7. Gebruik opsommingen
In plaats van wéér een alinea kun je ook een keer voor een opsomming kiezen: helder en heel overzichtelijk.